DE KOP VAN JANUS
... de personificatie van, laten we zeggen, de menselijke neiging om bij de winterse zonnewende verleden en toekomst te verbinden. Het is voor een bouwhistoricus niet alleen in deze tijd vol eeuwige symbolen, maar in het hele jaar een kernthema. Meer praktisch gesproken wijst het kopje erop dat werk & ideeën na de jaarwisseling onvermijdelijk hun vervolg krijgen.
Het werk van mijn bureau concentreert zich dezer dagen grotendeels in West-Brabant. In en rond Breda zijn de gemeente, het Begijnhof en enkele particuliere initiatiefnemers belangrijke en gewaardeerde opdrachtgevers. Te Roosendaal krijgt, als vervolg op de bouwhistorische opname, het Vrouwenhof de aandacht die het verdient.
Met een wat breder perspectief bereid ik, onder de eigen paraplu van Veerman Bouwhistorie, een dendrochronologisch onderzoeksproject voor. Dit richt zich op monumenten in westelijk Brabant. Veronderstellingen en feiten uit de diverse handboeken en monografieën worden aan 'harde' data gekoppeld: een kleine rondgang voor dendrochronologische monstername, analyse en (nieuwe) conclusies. Vergelijkbaar met wat bij het BouwblokOnderzoek Breda de laatste maanden soms vrij snel duidelijk werd: dat het aanwijzen van cultuurhistorische waarden aan de hand van de voorgevel en af en toe een oude kaart leidt tot een vals beeld, zal ook het dendro-project wenkbrauwen doen optrekken -- niet alleen bij vakgenoten.
Daarnaast hoop ik op en rondom het Bredase Begijnhof door kruisbestuiving tot nieuwe inzichten en synthesen te komen. Op zeer korte termijn zit ik met de gemeentelijke archeologen aan tafel om een gemeenschappelijke 'agenda' op te stellen. Het zou geweldig zijn om in het komende jaar -- eindelijk -- de Waalse Kerk (voorheen de St.-Wendelinuskapel) in het Grote Verhaal te kunnen opnemen. Het feit dat het Begijnhofarchief eindelijk via het Stadsarchief digitaal ontsloten is, is niet alleen heuglijk, het is meer; het materiaal levert nieuwe invalshoeken. Meer dan één keer klonk aan dit bureau al 'Ahaaah' !
Dan is er de Bouwhistorie in bredere zin. De berichten zijn goed met betrekking tot de economie; er gloort licht aan de einder. De Bouw als sector krijgt harde klappen, dat duurt voort, en daar lijdt uiteraard de Bouwhistorie in mee. Monumentenzorg is in het Nederland van 2013 gedeeltelijk een luxeproduct geworden. De korte-termijnplanning, de lichte paniek, geeft geen ruimte voor nadenken over hoe we het land over dertig of vijftig jaar zien. In ruimtelijke en materiële zin leeft dit evenzeer (=niet/nauwelijks). Een paar jaar geleden kon je nog in de mond nemen dat we 'dan ten minste het nationale erfgoed, de identiteit immers, moesten beschermen'. Daarvoor raakten gaandeweg de middelen op, erfgoedzorg werd een resultante van welvaart: kun je jezelf niet in stand houden, dan verdwijn je langzaam.
Mensen houden van verhalen. Vooral over vroeger, over hoe het allemaal zo gekomen is, kennis die nodig is om te weten hoe het verder kan gaan. Dus heb je verhalenvertellers nodig. Moeten het Ware Verhalen zijn? Historici en kunstenaars vinden van wel. Bouwhistorici misschien nog het meest. Moet het erfgoed onze waan van de dag overleven? Jazeker. We rechten dus onze rug en blijven de ware verhalen zoeken die gaan over wat de mensen in de loop der eeuwen hebben gemaakt en bewaakt. De Stichting Bouwhistorie Nederland, waar ik mij voor inzet, is één van de instellingen die zich druk maken om het behoud van en onderzoek naar de materiële waardevolle zaken die voort moeten bestaan nadat onze economische en mentale crisis is weggewaaid.